Orpheus

- Woorden: Frans De Cort
- Getoonzet: Adolf D’Hulst
Er was zoo eens in Griekenland
Een knappe muzikant,
Die kon zoo heerlijk lieren
Li, la, lieren, li, la, lieren,
Dat zelfs de wilde dieren )
Hem volgden te allen kant ) 2xEen toontje zijner luit, o jee!
bedaarde plots de zee;
terstond voorzien van beenen,
Bi, ba, beenen, bi, ba, beenen,
Zoo huppelden de steenen
en boomen met hem mêe.Maar zoo die knappe kunstenaar
Nu nog in leven waar,
zoo zou ik toch beweren
Wi, wa, weren, wi, wa, weren
Dat al zijn musiceeren
om niet zou zijn bij haar.Bij haar waarvoor ik fluit en toet,
Is ’t wildste schepsel zoet!
Ik heb de zee bevaren,
Vi, va, varen, vi, va, varen,
Maar nergens zag ik baren,
zoo woest als haar gemoed!Zoo hard geen hout, geen steen zoo koud,
Als zij die schuw mij schouwt,
En die mij, waar ik geeren,
Gi-, ga, geeren, gi-, ga, geeren,
haar zou ‘nen duo leeren,
aan ’t solo zingen houdt!
Opname: strofes 1, 2, 3