Orpheus

  1. Er was zoo eens in Griekenland
    Een knappe muzikant,
    Die kon zoo heerlijk lieren
    Li, la, lieren, li, la, lieren,
    Dat zelfs de wilde dieren )
    Hem volgden te allen kant ) 2x

  2. Een toontje zijner luit, o jee!
    bedaarde plots de zee;
    terstond voorzien van beenen,
    Bi, ba, beenen, bi, ba, beenen,
    Zoo huppelden de steenen
    en boomen met hem mêe.

  3. Maar zoo die knappe kunstenaar
    Nu nog in leven waar,
    zoo zou ik toch beweren
    Wi, wa, weren, wi, wa, weren
    Dat al zijn musiceeren
    om niet zou zijn bij haar.

  4. Bij haar waarvoor ik fluit en toet,
    Is ’t wildste schepsel zoet!
    Ik heb de zee bevaren,
    Vi, va, varen, vi, va, varen,
    Maar nergens zag ik baren,
    zoo woest als haar gemoed!

  5. Zoo hard geen hout, geen steen zoo koud,
    Als zij die schuw mij schouwt,
    En die mij, waar ik geeren,
    Gi-, ga, geeren, gi-, ga, geeren,
    haar zou ‘nen duo leeren,
    aan ’t solo zingen houdt!

Opname: strofes 1, 2, 3

Beluister op YouTube.

Partituur